Eindelijk debat over Europa! Of niet? niet?

Interessant artikel in De Morgen door Ninovieter Ferdi De Ville:

Eindelijk debat over Europa! Of niet? niet?

De voorbije week werd er in onze media ‘plots’ een debat gehouden over de richting die Europa sociaaleconomisch uit moet. Kathleen Van Brempt (sp.a) veroordeelde de conservatieve Europese plannen van Angela Merkel en de Commissie die het einde van ons sociaal stelsel inluiden en klaagde aan dat onze federale regering op deze te laks en te laat had gereageerd. ACV-voorzitter Luc Cortebeeck sloot zich aan bij de inhoudelijke kritiek, maar was milder voor de regering en riep op om niet tegen Europa te schelden, maar alternatieven naar voor te schuiven. Zondag ging het hoofddebat van De zevende dag hier zelfs over.

Politieke sinterklaas

Er wordt gediscussieerd over welke richting Europa uit moet. Eindelijk. Jarenlang was België het land van de ‘permissieve consensus’. Wat Europa deed was per definitie goed, tenzij het handig uitkwam om voor een onpopulaire maatregel de schuld op Europa te schuiven. Maar een debat over welk beleid Europa moet houden, werd nooit gevoerd. Nu het in Europa gaat over welke maatregelen moeten worden genomen om de toekomst van de eurozone te redden, lijkt zulk debat wel op gang te komen.

Of toch niet?

Toen kwamen Dirk Sterckx (Open Vld) en Jean-Luc Dehaene (CD&V) echter verduidelijken dat het eigenlijk niet om een keuze gaat. De hervormingen (hogere pensioenleeftijd, wijziging indexmechanisme, loonmatiging, etc.) die worden voorgesteld zijn onvermijdelijk. Ze zijn nodig om onze ‘competitiviteit’ te bewaren. Als onze eigen politici dat niet onder ogen durven zien, dan moet Europa het opleggen. Wie dat bestrijdt, of alternatieven naar voor schuift, is een populist, luidt het.

Op die manier gaat het deksel weer op het debat. Daarmee doet competitiviteit dienst als een politieke sinterklaas voor volwassenen. Als we niet braaf zijn (pijnlijke hervormingen doorvoeren) dan krijgen we de roe. Zulke stoute meneer inroepen is nu eenmaal makkelijker dan uitleggen waarom bepaalde maatregelen goed of slecht zijn. Wel, weg daarmee.

Graag wil ik bij deze een pact sluiten tegen het vermaledijde woord ‘competitiviteit’. Met al onze journalisten. Of althans een welwillende coalitie onder hen. Anders dan het ‘pact voor competitiviteit’ is het simpel en ondubbelzinnig. Het bevat slechts één regel: ‘Vanaf heden zal ik telkens wanneer een respondent het woord competitiviteit gebruikt hem of haar vragen dit te definiëren’.

Er zijn van die woorden die plots opduiken in ons taalgebruik en dan door iedereen te pas en te onpas worden gebruikt. Competitiviteit raakte bij ons vooral in gebruik sinds de Lissabon Strategie in 2000 van de EU ‘de meest competitieve economie ter wereld’ wou maken. Sindsdien lijkt competitiviteit de maatstaf van alle dingen des politiek geworden.

Maar wat wil competitiviteit zeggen? De gebruikers van de term lijken er in essentie mee te bedoelen dat de dingen die wij hier maken in het buitenland verkocht moeten raken. In die redenering moeten onze lonen omlaag. Onze pensioenleeftijd moet omhoog, want te vroege pensioenen zorgen voor teveel extra loonlasten. Wat competitiviteit dus eigenlijk wil zeggen is dat onze arbeidsvoorwaarden en sociale bescherming hier niet beter mogen zijn dan elders. Maar wat zijn optimale arbeidsvoorwaarden, wat is een correcte pensioenleeftijd? Zijn dat luxe ‘ideologische’ discussies, of net de onderwerpen bij uitstek waarover onze politieke debatten zouden moeten gaan? Moet competitiviteit echt de finale doelstelling van beleid zijn? En hoever gaan we daarin, tot Chinese toestanden?

En daarmee komen we opnieuw bij Europa uit. De links-rechtsdiscussie die momenteel woedt over welke economische koers de EU moet varen zou heel gunstig kunnen zijn voor de Unie. Het is een teken dat de EU als politiek project tot wasdom is gekomen. Er wordt nu gekozen voor een ‘rechtse’ koers. Dat is politiek logisch, de overgrote meerderheid van regeringen in Europa en Europarlementsleden is rechts. Als binnenkort blijkt dat te grove besparingen nefast zijn geweest en afbouw van onze welvaartsstaat door de mensen wordt beklaagd, dan kunnen zij deze partijen daar bij verkiezingen de rekening voor presenteren. Of als het goed uitdraait, voor belonen. Als het wordt voorgesteld als een niet-onderhandelbare noodzaak of een Europees/Duits dictaat, kan dit bij mislukking enkel uitmonden in antipolitieke en/of Eurosceptische reacties. Laten we het debat dus blijven voeren. Aan de ‘Europese meerderheid’ om beter, duidelijker en vooral eerlijker uit te leggen waarom ze welke maatregelen willen nemen. Als ze zich verstoppen achter holle frasen als ‘competitiviteit’, aan journalisten om hen het vuur aan de schenen te leggen. En aan de Europese oppositie om alternatieven naar voor te schuiven.

Ferdi De Ville

De euro verdwijnt niet

Interessant opiniestuk van Hendrik Vos en Ninovieter Ferdi De Ville dat werd gepubliceerd in De Standaard:

Waarom de euro ook in 2011 niet zal verdwijnen (en waarom dat gespeculeer de aandacht afleidt van zaken die er meer toe doen)

A. DE EURO VERDWIJNT NIET In Estland komt vanaf nieuwjaarsnacht de euro uit de bankautomaten. Dat nieuws gaat wat stilletjes voorbij, want het is bon ton om het failliet van de euro te voorspellen. Het voorbije jaar stond de eurozone inderdaad onder druk. Dat is zelfs een understatement. Maar 2010 heeft ons, en de Duitse kanselier Angela Merkel, vooral geleerd dat de landen van de eurozone zodanig aan elkaar geklonterd zijn dat de problemen in één euroland onvermijdelijk ook gevolgen hebben voor alle andere eurolanden. Als Griekenland zijn schulden niet meer kan betalen, dan gaan de banken overkop waar die schulden zijn aangegaan. En dat zijn Franse banken, Nederlandse banken en Belgische banken. En vooral ook Duitse banken. En als Duitse banken in de problemen raken, dan gaat het spaargeld van de Duitsers in rook op. Dat kan Duitsland niet laten gebeuren, dus zal er belastingsgeld naar de banken gaan. Het ineenstorten van een bank veroorzaakt bovendien een domino-effect en heel wat collateral damage. Dat bewees de val van Lehman Brothers, in 2008. Anders gezegd, het faillissement van Griekenland was nooit een optie. Dus werd er in 2010 in zeven haasten een reddingsfonds in elkaar geknutseld. De landen van de eurozone stellen geldmiddelen ter beschikking, en Duitsland het meest van al. In theorie worden de leningen aan Griekenland later proper terugbetaald, maar helemaal zeker is dat niet. Er is in elk geval een risico aan verbonden. Het behoud van de euro heeft een prijs. Het loslaten van de euro heeft echter ook een prijs. En die is oneindig veel groter, zowel economisch als politiek als psychologisch. In het verleden, in de negentiende en het begin van de twintigste eeuw werden er nog muntunies opgesplitst, maar nooit ging het om zones die al zo sterk geïntegreerd waren als de eurozone vandaag. De Argentijnse peso werd in 2002 losgekoppeld van de dollar, maar dit kan op geen enkele manier vergeleken worden met het opbreken van de eurozone. Er was ginds geen gemeenschappelijke markt, zoals in de eurozone, die de landen verbindt in een nauwelijks nog te ontrafelen weefsel. En ook: de peso bestond er fysisch nog als aparte munt en dat maakt een wereld van verschil. Als straks beslist wordt om Grieken, Ieren en tutti quanti uit de eurozone te zetten, dan begint de ellende pas echt. Het gaat om een operatie die in elk geval praktisch voorbereid moet worden. Er moeten nieuwe munten geslagen worden, computers moeten geherprogrammeerd worden, winkelkarretjes en drankautomaten moeten worden aangepast. Dat vraagt tijd. Zou er ook maar één Ier zijn die in tussentijd zijn euro’s onaangeroerd op de bank laat staan en in stilte wacht tot die vanzelf worden omgezet in een nieuwe, per definitie minderwaardige munt? Het is immers de bedoeling van zo’n operatie om de nieuwe munt te laten devalueren tegenover de euro. Zodra de voorbereidingen starten om Ierland uit de eurozone te laten vertrekken, begint er dus pas echt een stormloop op de Ierse banken. Iedereen die vreest uit de eurozone te worden geknikkerd, zal zijn euro’s parkeren bij veilige buitenlandse banken, bijvoorbeeld in Duitsland. Of ze desnoods in een sok onder de matras verbergen. Maar niemand wacht rustig af. Als we ooit een stormloop op de banken willen meemaken, dan zal het dàn zijn. Geen enkele Griekse of Ierse bank kan dit overleven, en we hebben het hierboven al gehad over vallende dominostenen. Zeker de (naar verhouding immens grote) Ierse bankwereld heeft vertakkingen naar alle lidstaten. De chaos die volgt op een bankrun is niet te overzien. Dat weten de Duitsers ook. En daarom zal het zo’n vaart niet lopen. Het is merkwaardig. Voor de redding van de euro moeten de Duitsers meest betalen. Bij het loslaten van de euro betalen de Duitsers ook de hoogste prijs. Europese integratie is een spelletje met zevenentwintig landen en op het einde verliezen de Duitsers. Of zo lijkt het toch, want uiteraard ligt het ingewikkelder. Duitsland wint natuurlijk ook bij het behoud van de euro. Op die manier blijft het bijvoorbeeld een makkelijke toegang hebben tot grote afzetmarkten in Frankrijk, Italië of Spanje. Zonder de euro zouden de lokale munten er immers lager gewaardeerd staan dan vandaag, en dat zou een ferme handicap zijn voor de Duitse export. En we zullen zo meteen nog wel meer nuances aanvoeren.

Als we ooit een stormloop op de banken willen meemaken, dan zal het dàn zijn.

B. POLITOLOGEN VERSUS ECONOMEN: PROFESSIONELE MENINGSVERSCHILLEN Economen geven aan dat het opbreken van de eurozone de landen in de periferie meer ademruimte zou geven. Ze kunnen hun nieuwe munt devalueren en op die manier hun export aanzwengelen. In combinatie met flinke binnenlandse besparingen krijgen ze meer ademruimte. Een politoloog, die beroepshalve ook naar andere elementen in het debat kijkt, zal echter vaststellen dat de beslissing om de euro op te breken uiteindelijk een politieke beslissing zal zijn, die met quasi-unanimiteit moet genomen worden door de lidstaten. En dat is simpelweg geen optie. Economen zien de politiek wel vaker als een vervelende belemmering van een optimale allocatie. Het zal ook wel zo zijn dat politici al eens beslissingen nemen die vanuit economisch perspectief onverstandig zijn. En vanuit andere perspectieven misschien ook. Maar ultiem nemen ze wel de beslissingen en de kracht van politieke wil kan moeilijk overschat worden.

Toen een jaar geleden de Griekse crisis uitbrak, kwamen in de debatten allerlei verstandige mensen aan het woord die nogal eensgezind verklaarden het bijzonder onverstandig zou zijn om een noodfonds op te richten. Juristen voegden eraan toe dat het verdragsrechtelijk verboden was. Maar er was, om allerlei redenen, politieke wil om zo’n fonds op te richten, en dan komt het er. Vandaag worden de verdragen aangepast om het ook juridisch proper te regelen. In het begin van de jaren negentig, toen het politieke engagement was genomen om een eenheidsmunt in te voeren, was er paniek op de beurzen. De Italiaanse lire devalueerde en overal verschenen economen die verklaarden dat de praktijk bewees dat de invoering van de ene munt niet alleen onverstandig zou zijn, maar ook erg onrealistisch, want dat we niet beschikten over een ‘optimale muntzone’. Economen hebben waarschijnlijk veel kwaliteiten, maar hun voorspellende gaven blijken beperkt zodra er politiek bij komt kijken. De euro zou er immers komen, en ook de zuiderse landen mochten meedoen. Omdat hier een politieke consensus over heerste en omdat het pad al was gekozen. Terugkomen op eerder gemaakte afspraken is moeilijker en duurder dan verder te lopen, zelfs al is het pad waarop men loopt warriger dan men het zich destijds had ingebeeld. Dus wordt er gaandeweg nog gesleuteld aan de afspraken, maar op het oorspronkelijke engagement wordt nooit teruggekomen.

De criteria die we in Maastricht naar voor hadden geschoven en waaraan landen moesten voldoen om de euro te mogen invoeren, werden erg soepel geïnterpreteerd. Iedereen wist ook dat er links en rechts wat statistieken werden bijgekleurd. En geen politicus maalde erom. Terecht of ten onrechte, dat is intussen niet relevant meer. Maar wie vandaag zegt dat hij zich belazerd voelt door Grieken of Italianen heeft een heel kort geheugen. Natuurlijk werd een en ander creatief geïnterpreteerd, en iedereen wist het. Het heeft te maken met een ander kenmerk van Europese integratie. Er worden alleen maar stappen vooruit gezet. Of stapjes. Maar altijd vooruit. De dominante trend is er een van steeds nauwere samenwerking. Europese integratie is eenrichtingsverkeer en de Unie krabbelt nooit terug. In de jaren vijftig was er het wilde idee om een Europese Economische Gemeenschap, een EEG, uit te bouwen. Eerst kwam er een vrijhandelszone en de slagbomen aan de grenzen verdwenen. Daarna was er de douaneunie, met een eengemaakt handelsbeleid. Nog later kwam de interne markt, met min of meer vrij verkeer voor goederen, personen en diensten, waarbij verdoken barrières werden aangepakt. En passant regelden we ook andere grensoverschrijdende problemen met Europese wetten. De ene kwestie kleeft aan het andere en steeds meer domeinen komen op die wijze in het web van de integratie terecht. Sinds eind jaren zestig al worden de mogelijkheden verkend om één munt in te voeren, onder meer om te vermijden dat landen via strategische devaluaties elkaar nog de duvel aandoen. Wat we vandaag de Chinezen verwijten, namelijk dat ze hun munt kunstmatig laag houden om de export te bevorderen, was niet zo lang geleden ook tussen Europese landen onderling te horen. En intussen hebben we dus de eenheidsmunt, in zeventien landen. Sommige landen, zoals Groot-Brittannië, blijven er (voorlopig?) uit, maar dat betekent niet dat de landen die de euro hebben ingevoerd hem ook weer kunnen afschaffen. Eens de munt verweven is geraakt in het patroon van de gemeenschappelijkheid, kan hij er niet meer worden uitgehaald zonder de hele interne markt te ontrafelen. De crisis van de euro is dan ook meteen een crisis van de Europese integratie in zijn geheel. Dat zei Angela Merkel en het werd herhaald door Herman Van Rompuy. Die laatste ontkende de volgende dag wel dat hij het zo bedoeld had, maar de ontkenning was niet nodig: hij had gelijk. Economen hebben waarschijnlijk veel kwaliteiten, maar hun voorspellende gaven blijken beperkt zodra er politiek bij komt kijken

Maar er zit een interne dynamiek in het integratieproces, die – zo bewijst de geschiedenis – tijdelijk kan afgeremd worden, of in zekere zin ook gekanaliseerd kan worden, maar die blijft beuken en zijn weg vooruit zoekt. Die interne dynamiek is er dus een in de richting van een sterker Europa. De politieke grondstroom in Europa loopt in de richting van méér Europa, en in de Europese Unie is de politieke logica tot vandaag sterker dan de economische of juridische logica.

C. DE VERENIGDE STATEN VAN EUROPA Het verdwijnen van de euro leidt dus tot chaos en is vanuit politiek perspectief geen optie. Maar dat betekent niet dat er in 2011 geen problemen meer zullen zijn. Landen in de eurozone zullen in 2011 voor minstens 560 miljard euro moeten ophalen op de kapitaalmarkten. Het worden spannende tijden voor Portugal, Spanje, Italië, maar ook voor Frankrijk en misschien voor België. Markten kunnen zenuwachtig zijn en zeker cynisch, maar ze zijn niet irrationeel. Grote beleggers komen in actie waar ze winst ruiken, en ze weten over het algemeen goed waar ze mee bezig zijn. Bijvoorbeeld de rente bij de zwakste schakels opdrijven, omdat ze weten dat andere overheden, weliswaar na verloop van tijd, toch zullen bijspringen. Intussen hebben ze zich verzekerd van mooie winsten. Precies omdat de beslissingen om dit te counteren door politici moeten worden genomen, duurt het allemaal wel even. En hoe langer het duurt, hoe hoger de prijs wordt. Letterlijk, want het is best mogelijk dat het reddingsfonds door alle getalm nog een heel stuk moet worden uitgebreid. Maar de nationale regeringen betalen ook een politieke prijs: soevereiniteitsverlies. Er wordt wel eens geopperd dat we voor de keuze staan: het uiteenvallen van de euro, of het invoeren van de Verenigde Staten van Europa. Dat laatste klinkt bizar en extreem voluntaristisch, maar dat is het pad dat we toch al enige tijd bewandelen. Eigenlijk is die Europese federatie al goeddeels een feit. Onhoorbaar en onzichtbaar heeft de macht van de Europese Unie zich de voorbije decennia spectaculair uitgebreid. Op talrijke vlakken heeft Brussel vandaag al meer macht over de lidstaten dan Washington over de Amerikaanse staten. De speelruimte van Amerikaanse staten is vaak groter dan de ruimte waarover de Europese lidstaten beschikken om hun eigen beleid vorm te geven. En dat proces gaat verder. Er werd al een reddingsfonds opgericht en er wordt gediscussieerd over de modaliteiten om ook banken en beleggers mee te laten betalen. Al vanaf 2011 zullen landen hun nationale begroting door Europa moeten laten beoordelen. Wie niet in de Europese pas loopt, wordt gesanctioneerd. Er worden plannen in de steigers gezet om een vorm van euro-obligaties in te voeren, die ons zullen veilig stellen voor de volgende golf van speculanten. Zelfs een Europese fiscaliteit, het laatste bolwerk van de nationale soevereiniteit, is geen taboe meer, nadat Frankrijk en Duitsland aankondigden dat ze binnenkort gezamenlijke voorstellen zullen doen om de onderlinge onevenwichten weg te werken. Achter de schermen wordt er getimmerd aan de oprichting van een Groei- en Investeringsfonds binnen de eurozone, wat zal leiden tot meer automatische solidariteit. Stappen die tot voor kort ondenkbaar waren, worden nu volop voorbereid. Zo is het altijd gegaan in het integratieproces: op een bepaald moment zijn de geesten rijp voor een stap vooruit, bijvoorbeeld een eenheidsmunt. Europa wint aan macht. Achteraf blijkt dat om de zaak goed te laten werken, ook andere kwesties beter Europees geregeld worden. Daar hebben academici voordien al wel voor gewaarschuwd, maar een politiek draagvlak komt er pas als er geen alternatief meer is. Begin jaren negentig was er wel een draagvlak voor een eenheidsmunt, maar niet voor een verdere economische integratie. Landen mochten nog zelf hun loonpolitiek, belastingen en begroting regelen. De crisis maakt duidelijk wat al langer voorspeld was, namelijk dat de monetaire unie pas kan werken als ook de economische politiek meer gezamenlijk wordt gevoerd. Dus worden daartoe nu de beslissingen genomen. Niet uit enthousiasme, maar omdat het van moeten is. En de Verenigde Staten van Europa ontwikkelt zich wat verder. Het gaat niet om een plotse kwantumsprong, maar om het verder zetten van een logica die al langer dominant is.

D. ALLEMAAL DUITSLAND? Weinig zaken gaan voor eeuwig mee, maar de vervaldatum van de euro is nog niet bereikt. We bewegen verder in de richting van een Verenigde Staten van Europa, maar eigenlijk is er daarmee niet veel nieuws onder de zon. De discussies over het Onhoorbaar en onzichtbaar heeft de macht van de Europese Unie zich de voorbije decennia spectaculair uitgebreid. Op talrijke vlakken heeft Brussel vandaag al meer macht over de lidstaten dan Washington over de Amerikaanse staten.

Het staan of vallen van de euro leiden de aandacht af van een veel pertinenter debat. Welke richting stuurt dat sterke Europa ons uit? In elk geval niet die van Griekenland. Als er vandaag in een quiz gevraagd wordt om Griekenland in vijf trefwoorden te omschrijven, dan is het eerste zeker ‘spilziek’. Daarna komen ‘corrupt’, ‘lui’ en ‘nonchalant’. Het vijfde trefwoord is ‘moussaka’. Het mag per slot van rekening niet te gemakkelijk zijn. Maar klopt het wel, dat de Grieken potverteerders zijn? Uit de statistieken van de Europese Commissie blijkt dat alvast niet. De Griekse overheidsuitgaven, gerelateerd tot het BBP, zitten ongeveer op het Europees gemiddelde. Ze zijn vergelijkbaar met de Duitse uitgaven, en alleszins lager dan de Belgische. Als Griekenland spilziek is, dan is België spilziek in het kwadraat. Wat typisch is voor Griekenland, zo blijkt uit diezelfde statistieken, zijn niet de hoge uitgaven, maar wel de lage belastinginkomsten, gerelateerd tot het BBP. Vermoedelijk gaat het om een combinatie van belastingontduiking en lage tarieven. Wat belastinginkomsten betreft, bengelt Griekenland onderaan in de Europese statistieken, in het gezelschap van Portugal, Spanje en Ierland. Wat de probleemlanden bindt, zijn dus niet hun zogezegd overdreven overheidsuitgaven, maar wel hun beperkte inkomsten en lage belastingtarieven. Daar hebben we de voorbije maanden weinig waarnemers over horen klagen. De meeste waarnemers zeggen vandaag dat we een voorbeeld moeten nemen aan Duitsland.

Vaak gaat het trouwens om dezelfde stemmen die een paar jaar geleden nog het lof zongen over de Keltische tijger. Een gezond wantrouwen is dus gerechtvaardigd. We moeten meer gedisciplineerd worden, klinkt het nu. Typisch voor Duitsland is de loonmatiging. De lage Duitse lonen zijn mogelijk geworden door de Duitse hereniging, waarmee een heel arsenaal aan goedkope arbeidskrachten beschikbaar kwam, in een regio waar de vakbonden zwak stonden. Het gevolg van de lage lonen is dat de binnenlandse vraag vrij beperkt is. Maar er wordt wel goedkoop geproduceerd en dat biedt mogelijkheden voor de export. Precies daarom ging het verhaal van de spilzieke Grieken er in Duitsland zo vlot in. De Duitsers hadden per slot van rekening aan loonmatiging gedaan. Hun boosheid was dus te begrijpen. Zeker bij degenen die de voorbije jaren een reis naar Griekenland boekten uit een brochure, en uiteindelijk 200 kilometer van de luchthaven gestationeerd werden, in een hotel naast de snelweg, met zicht op de vuilnisbelt en met het toilet op de gang. Uiteraard lopen de zaken het eerst fout in dat soort landen. Dat Merkel uiteindelijk, diametraal tegen haar kiezers in, heeft ingestemd met het reddingsfonds bewijst nogmaals hoe sterk de krachten zijn die het behoud van de euro ondersteunen. De keerzijde van het Duitse model is dat de armoede er verontrustend groot is, ook onder de werkende bevolking. Het is vanuit die optiek zorgelijk dat Duitsland nu plots de hemel wordt ingeprezen. Duitsland kan zijn exportmodel overigens maar volhouden omdat er landen zijn die het Duitse model niet kopiëren.

Als iedereen zoals Duitsland zou worden, en de lonen laag houdt, dan is de vraag te beperkt. Duitse banken leenden geld aan Griekenland om de Grieken toe te laten Duitse producten te kopen, waarmee de Duitse economie bleef draaien. Deze stelling klopt niet helemaal, want Griekenland is niet de belangrijkste handelspartner van de Duitsers. Maar wie we wel in de top vinden, zijn landen als Frankrijk, Italië en Spanje. Als zij de loonkranen dichtdraaien, wat nu steeds luider gepropageerd wordt, dan komt de Duitse economie in de problemen. Is het antwoord dan nog meer loonmatiging? Hoeveel masochisme verdraagt een Duitser eigenlijk? Toch blijft het de mantra van het moment. Landen moeten besparen, de lonen moeten omlaag, de overheidsuitgaven moeten worden ingeperkt. De binnenlandse vraag zal daarmee dalen, en sociaal beleid wordt een luxe voor wie het zich nog kan permitteren. De betogingen in Griekenland en Ierland zijn een voorbode van wat Europa nog te wachten staat. De legitimiteit van de Europese integratie komt daarmee op de helling. Speculanten kunnen dreigen met het uiteenvallen van de euro, maar het echte gevaar voor het Europese project schuilt elders. Het zit bij de publieke opinie, die zich afvraagt welke richting dit allemaal uitgaat. Want hoe levensvatbaar is een politiek project dat niet meer gedragen wordt door zijn bevolking?

HENDRIK VOS FERDI DE VILLE

De 2030-toets

Een zeer interessant opiniestuk van stadsgenoot Ferdi De Ville op deredactie.be waarin hij pleit voor een 2030-toets om politici ertoe aan te zetten op lange termijn te denken. Hét pijnpunt van de politiek als je ‘t mij vraagt.

Politici, doe de 2030-toets!

De oorzaken en de aanpak van de huidige meervoudige crises hebben een gemeenschappelijk kenmerk: kortzichtigheid. Een oplossing zou zijn het invoeren van een 2030-toets voor beslissingen op alle niveaus. Het moet een gewoonte worden om bij beslissingen de vraag te stellen: op welke manier draagt dit bij tot welk doel in 2030?

Ga de oorzaken van de communautaire en de asiel- en migratiecrisis in België, de eurocrisis in Europa en de globale financieel-economische crisis en klimaatcrisis na. Allen zijn ze voor een groot stuk te wijten aan het korte termijnperspectief dat de hedendaagse politiek domineert.

Geen lange termijnstrategie

De arme asielzoekers op onze koude straten zijn het slachtoffer van een gebrek aan beleid na krek dezelfde taferelen nog geen jaar geleden. Terwijl we eigenlijk al lang een lange termijnstrategie zouden moeten hebben voor een intelligent migratiebeleid dat tegemoetkomt aan de toekomstige noden van onze economie en welvaartsstaat.

Bij vorige staatshervormingen werden toekomstige problemen gezaaid, omdat er steeds meer rekening werd gehouden met het evenwichtig binnenhalen van slagen van de partijen rond tafel dan met het realiseren van een toekomstproject.

De eurocrisis is een beetje hetzelfde verhaal: men wist van in het begin dat er een designfout in de Economische en Monetaire Unie zat, maar hoopte dat die nooit tot een defect zou leiden, of men ging er van uit dat het systeem zichzelf wel zou corrigeren. De financieel-economische crisis danken we aan het politiek aanvaarden en zelfs aanmoedigen van winstbejag op korte termijn, en aan het vooruitschuiven van problemen door de Amerikaanse overheid.

De klimaatcrisis escaleert verder omdat politici er ondanks overdonderende wetenschappelijke bewijzen niet in blijken te slagen voldoende maatregelen te nemen om ons planetaire overleven te redden.

Welke gevolgen?

Ook in de aanpak van de verschillende crises is er kortzichtigheid troef. Er wordt wel ‘standvastig’ en ‘moedig’ geschreeuwd met oplossingen, maar zonder er bij te vertellen welk doel die dan wel dienen. Staatshervorming! Maar met welk toekomstig België & Vlaanderen als doel? Meer geld voor Vlaanderen! Om wat te doen? In de crisis van de Euro zien sommigen (niet onterecht) een kans voor meer Europese integratie. Maar opnieuw: ten dienste van welk Europa? Besparingen! Zal wel, maar welke gevolgen in 2030 zijn we bereid te aanvaarden?

Het is misschien begrijpelijk dat tijdens een crisis, dat een scharniermoment vormt tussen herstel en dood, politici op korte termijn denken. Asielzoekers moeten nu van doodvriezen worden gered, de euro van implosie, werklozen aan een job worden geholpen. Maar het gebrek aan visie is ouder dan de huidige convergerende crises, en heeft tot hun uitbarsten bijgedragen. Het gebrek aan toekomstperspectief verhindert bovendien dat oplossingen worden gevonden die kunnen helpen met het oplossen van verschillende crises tegelijk.

Om maar één voorbeeldje te geven. Besparen is momenteel overal een dogma en een Europese belasting in vele lidstaten taboe. Nochtans zou een Europese CO2-belasting kunnen worden geheven en de opbrengst ervan worden geïnvesteerd in bijvoorbeeld de isolatie van energieverslindende huizen. Dat zou het klimaat, de economische groei en sociale gelijkheid ten goede komen. Vele andere voorbeelden zijn denkbaar, indien het vizier op één of een paar decennia wordt gezet en niet op de krant van morgen.

Toekomstperspectief

De oorzaken voor het gebrek aan visie zijn velerlei, en van structurele, culturele en intellectuele aard. Maar belangrijk is dat in dit tijdperk nog meer dan vroeger voor politici de toekomst de volgende verkiezing is. Het spijt me te moeten vaststellen dat zowat alle politici, hoe goedmenend ze ook zijn, office-seekers zijn geworden. Met ideologieën hebben we ook visie weggegooid, en vervangen door teveel politique politicienne, personencultus en de waan van de dag. In België ligt de volgende verkiezing tegenwoordig continu om de hoek. In Europa is men meer geïsoleerd van verkiezingen maar belangrijke beslissingen kunnen worden bemoeilijkt door de volgende verkiezing in één van de grote lidstaten.

Verkiezingen afschaffen is niet de oplossing, maar verschiet toch niet als het Chinese model steeds meer zal worden geprezen. Om een toekomstperspectief te (her)installeren in de democratie, onmisbaar om uit de crises te geraken en toekomstige crises te voorkomen, stel ik het invoeren van een ‘voorsteltest’ voor: de ‘2030-toets’. Dit houdt in dat bij elke (voorgestelde) beslissing de politici in kwestie moeten aangeven op welke manier de beslissing bijdraagt tot welk objectief, tot welke situatie van het territorium waarvoor zij verantwoordelijk zijn, in 2030 (uiteraard evolueert dit referentiejaar doorheen de tijd). De correctheid van die projectie moet niet telkens worden gecontroleerd door de nationale bank of andere planbureaus, dat is de taak van het parlement.

Zolang politici niet zulke toets hebben geïnstitutionaliseerd, is het aan journalisten en aan onszelf om bij elk voorstel (en natuurlijk bij elk verkiezings- of regeerprogramma) hen te vragen: met welk doel binnen 10, 20, 40 jaar? Meer Vlaanderen, goed en wel, maar voor welk België en Vlaanderen in 2030? Meer Europa, voor welk Europa binnen 20 jaar? Een vrijhandelsakkoord, tot welk toekomstig doel? Het herinstalleren van een toekomstperspectief is niet alleen noodzakelijk om ons uit de huidige crises te redden en van toekomstige te besparen, maar ook om het vertrouwen in en de steun voor de democratie te herstellen. Scholieren en studenten komen vandaag doorheen Europa op straat om verschillende redenen, maar het onvermogen van de politiek om hen een toekomst voor te spiegelen is daar één van de belangrijkste van.

Ferdi De Ville is politicoloog aan de Vakgroep Politieke Wetenschappen van de Universiteit Gent en verbonden aan het Steunpunt Buitenlands Beleid. Hij is ook actief in Poliargus . Deze bijdrage is in eigen naam geschreven.